HET PROCESRISICO.

 

Het is vaak een dilemma; je wilt wel procederen omdat de andere partij halsstarrig blijft weigeren jouw eisen vrijwillig in te willigen, maar dat brengt in de regel aanzienlijke kosten met zich mee. Naast de griffierechten, de deurwaarder en de kosten van de advocaat of gemachtigde bestaat er immers ook het risico van de proceskostenveroordeling; de partij die de procedure verliest wordt gewoonlijk ook veroordeeld deze kosten van de winnende partij voor een deel te vergoeden.

Wanneer voorts een getuigenverhoor heeft plaatsgevonden en/of een deskundigenbericht is gevraagd kunnen deze kosten behoorlijk oplopen.

Aan de andere kant kan de rechter, naast een zogeheten compensatie, de kosten die nodeloos werden aangewend of veroorzaakt, voor rekening laten van de partij die deze kosten aanwendde of veroorzaakte.

 

Deze kostenveroordeling, exclusief en limitatief geregeld in de artikelen 237-240 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, worden bij het vonnis vastgesteld en berekend aan de hand van het zogenaamde liquidatietarief van de Rechtbanken.

Voor wat betreft de vergoeding van de kosten van jouw advocaat/gemachtigde kom je er in de regel maar bekaaid van af.

In de regel; want sinds 2012 heeft de Hoge Raad op basis van een toelichting in de parlementaire geschiedenis van de wijziging rechtsvordering[1] een uitzondering op deze hoofdregel geformuleerd.

In 2015 oordeelde de Hoge Raad dat er bijzondere omstandigheden kunnen zijn die een afwijking van artt. 237-240 Rechtsvordering met zich mee kunnen brengen.

Een volledige vergoedingsplicht op basis van onrechtmatige daad  ter zake van proceskosten is denkbaar, maar slechts in buitengewone omstandigheden als ‘misbruik van procesrecht’ en ‘onrechtmatige daad’[2].

 

Hieromtrent is overwogen dat pas sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatige daad als grond voor een vergoedingsplicht ter zake van alle in verband met een procedure gemaakte kosten, wanneer het instellen van de vordering door eiser, gelet op de evidente ongegrondheid er van, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden[3].

In het Arrest van de Hoge Raad van 15 september 2017 is vervolgens uitgemaakt dat hetgeen hierboven ten aanzien van de eiser is gesteld, evenzeer geldt ten aanzien van de gedaagde[4].

In zo’n geval is ook een verwijzing naar de schadestaatprocedure mogelijk.

Kort gezegd; de charlatan die de waarheid opzettelijk geweld aandoet of onzinnige en stupide stellingen aanvoert kan, hoewel enige terughoudendheid[5] hier op zijn plaats is, met de factuur van jouw advocaat worden geconfronteerd!

 

 

B. Wessel

 



[1] Par. Gesch. Wijziging RV. E.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 36.

[2] HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600. Nj’2016/380. (K./Rabobank)

[3] HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, NJ2012/233 (Duka/Achmea)

[4] HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360.

[5] Gebaseerd op artikel 6 EVRM.